Samen met mijn vader rijden we Rotterdam in. We zijn op weg naar mijn intake. Een kwartier geleden uitte die ouwe zijn zorgen. Hij vroeg zich af of ik wel slecht genoeg ben om opgenomen te worden. Ik deel deze twijfel.

Ergens dicht bij het centrum wijst mijn vader een pand aan. ‘Daar had mijn ome Kor een sigarenwinkel.’ Ik knik en doe alsof ik weet waar we zijn. Dat weet ik niet. Anders dan hem ben ik niet in Rotterdam geboren, maar in een dorpje eronder. Net niet dus. Zoals zo vaak. Zal je zien dat ik ook net niet verslaafd genoeg ben voor een kliniek. ‘Doe je binnen wel je muts af?’ ’Hoezo? Ik moet wel als een echte junk overkomen toch?’ Een pijnlijke glimlach ontstaat op zijn gezicht. De ironie ontgaat hem niet.

Bij binnenkomst word ik ontvangen door twee grote mannen die ik indrukwekkend vind. Kom jij voor de intake? Zegt een van de mannen die - zo leer ik later - de baas van de kliniek is. Ik bevestig dit. ‘Ah mooi, fijn.’ Nou, zo fijn is het niet, antwoord ik. ‘Hoezo, wil je dood dan?’ ‘Nee.’ ‘Nou dan. Als je geholpen wilt worden dan ben je hier goed. Als je wilt gebruiken dan is daar de deur.’ Ik besluit te blijven.

Achteraf gezien een van de betere keuzes van mijn leven. Tijdens de intake wordt duidelijk dat beide heren net als ik verslaafd zijn en een manier hebben gevonden om clean te worden. Een van hen besloot een kliniek op te richten en daar ben ik hem tot op de dag van vandaag dankbaar voor. Tijdens dit gesprek voelde ik mij voor het eerst begrepen en ik ben de man dankbaar dat hij mij verslaafd genoeg vond om in zijn kliniek toe te laten. Helaas is hij niet meer onder ons. Dat doet pijn. 

In de auto terug heerst een soort jubelstemming. Ik ben ziek genoeg voor een opname. Feest! Het is zover, er komt een uitweg. Over drie weken ben ik welkom in de kliniek. Voor het eerst in mijn leven hoor ik ergens bij, al weet ik niet van wat. Ik voel iets dat ik niet ken.

Ik voel me veilig.

Reageer reacties (0)
LEES MEER...